Startpunt van deze studie was dat mensen over het algemeen een bias voor positieve gezichtsuitdrukkingen laten zien tijdens bepaalde laboratorium taken. Zo zijn mensen over het algemeen sneller in het identificeren van de blije gezichtsuitdrukkingen van andere mensen tijdens gezichtsemotieherkenningstaken dan in het identificeren van negatieve gezichtsuitdrukkingen. Dit geldt echter niet voor iedereen. Mensen die depressief zijn laten bijvoorbeeld een lagere bias voor blije gezichtsuitdrukkingen zien dan mensen zonder depressie. We wisten alleen nog niet waarom dit het geval was.
Het doel van de studie was meer inzicht te krijgen in de betekenis en implicaties van deze tijdens laboratorium taken gevonden verschillen door te kijken hoe ze gerelateerd waren aan het dagelijks leven.
We vergeleken 25 jongvolwassenen met een lage bias voor blije gezichten met 25 jongvolwassenen met een hoge bias voor blije gezichten en hebben onderzocht hoe lage en hoge bias voor blije gezichten tijdens een laboratoriumtaak samenhingen met verschillende dynamiek tussen positieve en negatieve gebeurtenissen, gedachten en emoties in het dagelijks leven. Deze gebeurtenissen, gedachten en emoties waren gedurende een periode van dertig dagen drie keer per dag uitgevraagd en we hebben gekeken hoe ze elkaar beïnvloedden in twee opeenvolgende tijdsintervallen van zes uur. Denk bijvoorbeeld aan: hoe beïnvloedt een positieve gebeurtenis gedurende de ochtend de mate van positieve emoties in de middag, en verschilt dit tussen mensen die tijdens de laboratoriumtaak een lage en een hoge positieve bias lieten zien?
Vergeleken met hun leeftijdsgenoten met een lage bias voor blije gezichten, lieten jongvolwassenen met een hoge bias voor blije gezichten een sterker effect zien van positieve emoties en ervaringen zes uur later. Zij hielden langer vast aan hun positieve ervaringen.
Onze bevindingen kunnen mogelijk verklaren waarom mensen met een lage bias voor blije gezichten vatbaarder zijn voor depressie. Mensen met een hoge bias zijn wellicht beter in staat hun positieve ervaringen optimaal te gebruiken in het dagelijks leven. Er zijn aanwijzingen dat als je positievere stemming langer vast kunt houden dat je dan ook meer open staat voor sociale contacten en het leren van nieuwe dingen. Dit kan er vervolgens weer voor zorgen dat je minder snel in een negatieve spiraal terechtkomt.
Anhedonie (verlies van plezier) wordt gekarakteriseerd door een verminderde reactie op beloning en ook door een veranderde reactie op stress. Wij hebben binnen een groep jong volwassenen met anhedonie het effect onderzocht van een acute stress ervaring (een tandem parachutesprong) waarvan de verwachting was dat deze zowel intense angst als ook intense euphorie zou veroorzaken.
(1) Onderzoeken of er binnen de groep jong volwassenen met anhedonie individuele verschillen zijn in alpha-amylase toename als reactie op een tandem parachutesprong (stress reactiviteit) en afname van alpha-amylase na de parachutesprong (herstel van de stress); (2) onderzoeken of trait depressie en angst, trait positief affect (PA), d.w.z. plezierniveau en beloningsgevoeligheid, en state angst, PA en zelfvertrouwen voorafgaand aan de parachutesprong geassocieerd waren met alpha-amylase reactiviteit en herstel; (3) onderzoeken of alpha-amylase reactiviteit en herstel geassocieerd waren met veranderingen in state angst, PA en zelfvertrouwen na de parachutesprong.
Onze deelnemers waren 61 jong volwassenenen met persistente anhedonie (gemiddelde leeftijd = 21.38, 78.7% vrouwen) die een vragenlijst invulden aan het begin van de studie en daarnaast voor en na de parachutesprong 3 keer per dag online vragenlijstjes invulden. Alpha-amylase is gemeten met salivettes op 4 verschillende tijden (2 keer voor en 2 keer na de parachutesprong).
We zagen grotendeels dezelfde alpha-amylase reactiviteit en herstel patronen voor vrijwel iedere deelnemer, hoewel gemiddelde alpha-amylse niveaus wel erg varieerden. We hebben geen associaties gevonden tussen de trait and state variabelen en alpha-amylase reactiviteit en herstel. En alleen state zelfvertrouwen leek te worden voorspeld door reactiviteit en herstel in de zin dat individuen die een hoge reactiviteit in combinatie met een laag herstel lieten zien ook een daling in zelfvertrouwen na de parachutesprong lieten zien.
Alpha-amylase patronen rondom een tandem parachutesprong in mensen met anhedonie lijken grotendeels gelijk te zijn aan de patronen die andere studies vonden voor gezonde individuen. Onze bevindingen suggereren dat een sterke stress reactie die niet goed kan worden gereguleerd een daling in zelfvertrouwen voorspelt, maar dit kan ook een toevalsbevinding zijn. Replicatie is noodzakelijk.
Zie hier een korte introductie op het onderwerp, gevolgd door een samenvatting van de resultaten.
Anhedonie, ofwel verlies van plezier, wordt vaak beschreven als 'afgevlakt' of 'afgestompt' in hun positieve gevoelens. Er is echter weinig bekend over hoe positieve gevoelens zich ontvouwen in het dagelijkse leven van mensen met anhedonie.
We vergeleken mensen met en zonder anhedonie op drie aspecten van plezierbeleving: • hoe plezierig ze positieve gebeurtenissen vonden; • in hoeverre die gebeurtenis hun stemming positief beïnvloedde; • hoe stabiel de positieve stemming was.
Via hun smartphone kregen 138 jongvolwassenen, 69 met en 69 zonder anhedonie, een maand lang driemaal daags een kleine vragenlijst voorgeschoteld. Door middel van een gestructureerde dagboektechniek werden ze gevraagd naar hun activiteiten, gevoelens en de omgeving waarin ze zich bevonden. Met behulp van deze gegevens onderzochten we verschillen in beloninggerelateerd functioneren in het dagelijks leven van mensen met en zonder anhedonia.
Deze bevindingen wijzen erop dat mensen met anhedonie best in staat zijn om positieve emoties te ervaren, maar dat zij een verminderd vermogen hebben om die positieve emoties stabiel te houden.
Brain-derived neurotrophic factor (BDNF) is een eiwit dat vaak wordt onderzocht binnen de psychiatrie en lijkt bijvoorbeeld aan depressie gerelateerd te zijn. Voor dit onderzoek worden vaak zogenaamde ELISA kits gebruikt. De commerciële ELISA kits die op de markt zijn zijn gevalideerd voor het bepalen van BDNF in bloed, maar het afnemen van bloed is een invasieve methode die niet altijd gebruikt kan worden.
Onze belangrijkste vraag was of het ook mogelijk is om BDNF te bepalen in speeksel, omdat speeksel afnemen veel minder ingrijpend is en makkelijker is dan het afnemen van bloed. Daarnaast waren we ook geïnteresseerd in hoeverre BDNF in speeksel en bloed met elkaar samenhangen.
We hebben drie verschillende commercieel beschikbare ELISA kits gebruikt om speeksel en bloed (plasma) te analyseren dat op verschillende momenten was afgenomen bij zes gezonde volwassenen. We hebben in totaal 33 plasma en 33 speeksel monsters geanalyseerd waarbij telkens de standard protocollen van de fabrikanten werden gevolgd.
BDNF kon niet betrouwbaar worden gemeten in speeksel met de commercieel beschikbare ELISA kits.
In eerder onderzoek is gevonden dat de snelheid waarmee we gezichtsemoties van andere mensen kunnen herkennen samenhangt met verschillende psychische aandoeningen, bijvoorbeeld depressie, angst en ADHD. Maar het is nog onduidelijk hoe specifiek de gevonden resultaten nu eigenlijk zijn.
We hebben gekeken of de snelheid waarmee jongeren emoties herkenden samenhing met specifieke psychische problemen, of juist meer met psychiatrische problemen in het algemeen.
We hebben 2577 jongeren van 18 tot 24 jaar oud een taak laten doen waarbij ze filmpjes zagen van neutraal kijkende gezichten die geleidelijk in blij, boos, verdrietig of bang kijkende gezichten veranderden. Deelnemers moesten zo snel mogelijk aangeven welke emotie ze dachten dat het gezicht had. We hebben de samenhang tussen gezichtsemotieherkenning tijdens deze taak en vijf psychische aandoeningen onderzocht: depressie, angst, vermijdingsproblematiek, ADHD en antisociale problematiek.
We hebben gevonden dat deelnemers met antisociale problemen deden er langer over om de blije gezichtsemoties te herkennen dan degenen zonder antisociale problemen, je zou kunnen zeggen dat ze minder gevoelig waren voor blije gezichtsemoties. Op dezelfde manier hingen ADHD symptomen samen met een lagere gevoeligheid voor boze gezichtsemoties, en vermijdingsproblematiek hing samen met een lagere gevoeligheid voor zowel blije als boze emoties. We vonden geen samenhang tussen psychiatrische problemen en herkenning van verdrietige of bange gezichtsemoties.
Van nature hebben mensen de neiging om andere mensen te benaderen als ze blij kijken en mensen met een boze gezichtsuitdrukking juist te vermijden. Het is mogelijk dat met name deze mechanismen verstoord zijn bij mensen met psychische problemen en dat ze daarom minder gevoelig zijn voor de blije of boze gezichtsemoties van andere mensen, maar wel even gevoelig zijn voor verdrietige en angstige emoties als mensen zonder psychische problemen. Verder onderzoek zal moet uitwijzen of dit inderdaad het geval is.